29.7.13

The will to write

Ik wil schrijven, het moet eruit. Wat juist weet ik niet, maar de drang is groot en ik voel dat ik het moet. Ik moet het opdat ik me rustiger zou voelen; ik moet het omdat ik tot "Chaos behoor en nimmer raak tot Orde", net als Slauerhoff, en ik weet al sinds ik erg jong was (twaalf dikke dagboeken heb ik volgeschreven) dat ik de storm die in mij woedt al schrijvend kan doen bedaren.

Lang heb ik me afgevraagd of ik het wel mag. Ik voel me al te menselijk om ooit iets degelijks te kunnen creëren; anders dan enkele van mijn vrienden ben ik geen geboren genie, heb ik geen aangeboren talent, bekijk ik de wereld niet vanuit superogen. Hugo Claus, Sam Dillemans en Marcel Proust hebben me er echter van kunnen overtuigen — zoals ik hier al heb uiteengezet  dat oefening nog steeds kunst baart. Hiermee wil ik niet zeggen dat Claus, Dillemans en Proust geen genieën waren en zijn, laat me dat even benadrukken, maar dat in principe iedereen het kan, mits (veel) oefening. En oefenen doe ik, wees maar gerust. Sinds een maand leg ik me weer enorm toe op de literatuur — datgene wat me, meer dan andere media, altijd het meest heeft kunnen bijbrengen. Ik voel mijn denkpatronen al veranderen, ik kijk al anders naar de wereld, zij het nog maar op kleine schaal. De twijfel om te schrijven, gemiddeld intellectueel mens zijnde, brokkelt af sinds ik in Fernando Pessoas Boek der rusteloosheid begon te lezen (onder andere). Deze geweldige kolos van een boek hamert de harde cementen fundamenten van mijn twijfel al op bladzijde vijftien kapot met de volgende woorden:
We weten heel goed dat ieder werk noodzakelijkerwijs onvolmaakt is en dat de minst zekere van onze esthetische beschouwingen die zal zijn van wat we opschrijven, maar onvolmaakt is alles, geen zonsondergang is zo mooi dat hij nog mooier zou kunnen zijn, geen bries die ons slaap geeft zo zacht dat hij ons niet een nog rustiger slaap zou kunnen geven.
"Schrijven zal ik, dus", dacht ik daarstraks luidop, Pessoas gedachten en gevoelens in mij opnemend.

Lang heb ik me afgevraagd of het wel nodig is. Ik. En schrijven. De (over)aanwezigheid van enorm goede boeken en andere kunstwerken slaat me iedere dag weer met verstomming, soms zelfs fysiek. Ik zit met de handen in het haar. Het beneemt me mijn adem. (En niet alleen omwille van de schoonheid:) Hoe kan ik in godsnaam iets bijdragen tot de wereld? Over alles is al iets geschreven, alles is al gemaakt geweest... Deze gedachtegang heb ik ook al onderuit kunnen halen, zij het niet zelf, want zoals Einstein het zegt "kan geen enkel probleem opgelost worden door dezelfde geest die het heeft gecreëerd". Kim heeft me erg recent in een mail meerdere tegenargumenten voor mijn gedachte aangereikt. Het is waar dat alles geschreven is, bevestigde ze me, maar dat benadrukt net de menselijkheid van het schrijven. Schrijven is menselijk. Het is de normaalste zaak van de wereld, we doen het al sinds mensheugenis. (Letterlijk zelfs, want van vóór het eerste geschreven woord weten we niets rechtstreeks over de menselijke geschiedenis.) Daarnaast benadrukte ze dat ieders werk van elkaar verschilt. Maakt het dan eigenlijk wat uit dat ik, bijvoorbeeld, over mijn gevoelens zou schrijven, zoals meerdere mensen al hebben gedaan, doen en altijd zullen blijven doen? Neen. Ik gebruik andere woorden, ik leg andere accenten; mijn ziel verschilt van iedere andere mens op aarde. Mijn kunstwerk kan hetzelfde concept hebben als het jouwe, maar is toch anders, omdat het eigen is aan mij, mij incarneert. 
Als sneeuw voor de zon lijken mijn twijfelingen één voor één te smelten, op te drogen, te verdwijnen. Na het lezen van bladzijde 26 van Pessoas boek ben ik helemaal sprakeloos-twijfelloos. Ik mag mijn gevoelens vanaf nu verwoorden:
Hoe kun je ook iets interessants of nuttigs vertellen? Wat jou is overkomen, is iedereen overkomen of alleen jouzelf; in het ene geval is het niets nieuws en in het andere geval is het onbegrijpelijk. Wanneer ik schrijf wat ik voel, doe ik dat om de koorts van het voelen te laten zakken. Ik maak landschappen van wat ik voel, vakantie van mijn gewaarwordingen. Ik begrijp dat vrouwen borduren uit verdriet en haken omdat er leven is.
Laat mij mijn leven ook maar met woorden aan elkaar haken of borduren, afhankelijk van mijn gemoedstoestand. Trouwens, als haken en borduren al sinds lange tijd sociaal aanvaard zijn, waarom aanvaard ik het schrijven dan niet op die manier? Het is een menselijke bezigheid als een ander, weet ik nu, het wordt nogmaals bevestigd:
Wij produceren [kunst] om ons te verstrooien, echter niet als de gevangene die stro vlecht om zich af te leiden van het noodlot, maar als de juffrouw die kussens borduurt, louter ter verstrooiing (Pessoa, p. 15).
"Wees niet meer bang, laat de kritiek maar komen, dat is enkel bevorderlijk: een volgende keer zal mijn borduur- of haakwerkje van betere kwaliteit zijn", denk ik nu, en het voelt bevrijdend. Want...
Ook al weet je dat het werk dat je nooit zult maken slecht zal zijn, nog slechter is dat waar je nooit aan begint. Het werk dat je maakt, bestaat tenminste. Het moge armzalig zijn, maar het bestaat, zoals het schriele plantje in de enige bloempot van mijn kreupele buurvrouw. Die plant is haar vreugde en soms ook de mijne. Zo ook kan wat ik schrijf en slecht vind, een gekwelde of bedroefde geest enige ogenblikken afleiding van iets ergers verschaffen. Misschien vind ik dat voldoende, misschien ook niet, maar het heeft zijn nut, en zo is het hele leven (Pessoa, p. 27-28).


[Bedankt, Haruki Murakami, Fernando Pessoa, W.G. Sebald, Colin Wilson, Virginia Woolf, Jan, Jelle en Kim, voor waar ik nu sta. De uiting van mijn ik staat niet langer in de startblokken, maar heeft al een eerste horde genomen, dankzij jullie.]